Zachtjes leg ik me neer op
op het donzig bed van
aangespoelde schelpen.
Zandkorrels bedekken me
als een fluwelen laken.
Bij het ochtendgloren
wordt ik gewekt door
het gezang van een
verloren gevlogen meeuw.
Dompel mij dan onder
in het water
en een zacht zeebriesje
is als een strelend doek.
In de weerkaatsing
van de blauwe lucht
zie ik het licht van de spiegel.
Rusteloos wandel ik dan